Kunstenaarschap in drie akten

In het boek Wat is een kunstenaar? uit 2015 (het origineel is uit 2014 en heet 33 Artists in 3 Acts) verkent de Amerikaanse socioloog en journalist Sarah Thornton het werk en leven van beeldend kunstenaars. Ze doet dat langs drie ‘akten’: politiek, verwantschap en vakmanschap. In Politiek verhoudt een kunstenaar zich tot macht, in Verwantschap tot de ander en in Vakmanschap tot het maken en het gemaakte. Je vindt, zoals te verwachten, nergens een expliciet antwoord op de vraag wat een kunstenaar dan eigenlijk is. Als er al een antwoord is, ligt het ergens tussen de regels besloten. Op deze plaats doe ik een poging om mijn antwoord te geven op de vraag in de Nederlandse titel van Thornton’s boek.1In een aantal recensies van het boek die ik heb bekeken zie ik geen antwoord op de vraag in de titel. Zie de besprekingen in Trouw, Monopol, en The Guardian. Misschien zie ik wat over het hoofd. Tips zijn welkom.

Politiek
Verschillende ervaren hedendaagse kunstenaars worden binnen de drie akten opgevoerd. Binnen de akte politiek zijn het bijvoorbeeld de tegenpolen  Ai Weiwei en Jeff Koons. Ai Weiwei lijkt als kunstenaar vooral te bestaan om machthebbers te becommentariëren, in woord en daad. Daarmee leidt hij ‘consequent de aandacht weg van zijn werk’, aldus Thornton. Jeff Koons wil zich juist graag laten kennen als een kunstenaar die politiek en maatschappelijk commentaar vermijdt. Tegelijk flirt hij met de macht van de markt, met commercie en marketing. Ook hierin leidt hij, in mijn ogen, de aandacht af van zijn werk. In beide gevallen vertellen ze het verhaal over hoe zij zich als kunstenaar bewegen in de haat-liefdeverhouding met machtspartijen. Thornton lijkt, denk ik, te suggereren dat elke kunstenaar zich tot macht en de beoefenaars hiervan in politiek en markt moet verhouden.

Verwantschap
De akte verwantschap lijkt Thornton heel sociologisch op te vatten als die kant van het kunstenaarschap waarin er een wederzijdse beïnvloeding is tussen kunstenaar, voorgangers, tijdgenoten en de wereld binnen en buiten de kunst. Toch vinden we deze sociologische invulling maar sporadisch terug. In het interview met Carroll Dunham raakt ze er even aan. Dunham wil zichzelf graag als authentieke eenling laten kennen, terwijl juist hij veel vertelt over anderen, zoals zijn echtgenote en ook beeldend kunstenaar Laurie Simmons en rijen mede-kunstenaars, mede-kunstdocenten, galeriehouders, curatoren, kunstverzamelaars en -handelaars met wie hij dagelijks in hartje Manhattan omgaat. Of van wie hij zich bewust afkeert als hij zich terugtrekt in zijn atelier in Connecticut. De akte verwantschap is, opnieuw in mijn ogen, eigenlijk het verhaal van kunstenaars die in verschillende fasen van de loopbaan (opkomend, gevestigd en daartussenin) hun relevantie als kunstenaar ontlenen aan hun (hechte) band met anderen in de kunstwereld.

Vakmanschap
De akte vakmanschap gaat het om de verhouding tussen kunstenaar en alle aspecten van het maken. Dat laatste gaat ook over de verhouding tot de gemaakte mythe van de eigen personage. Een van de centrale figuren in deze akte is Damien Hirst. Hirst cultiveert bewust het beeld over hem als ‘producent van luxegoederen’. Zolang dat zijn marktaandeel verhoogt is dat volgens hem prima. Wat dat aan werk oplevert is voor hem niet van het eerste belang: ‘Je geeft je over aan competitie, maar als je daadwerkelijk naar de kunst kijkt, flikker je die zo het raam uit’. De andere kant van het spectrum is Andrea Fraser die werk maakt dat de kunstenaar als prostituee thematiseert. Zij houdt zich bezig met de betekenis om iets intiems van jezelf, dat gaat over je eigen verlangsens en fantasieën, aan anderen te verkopen en dat aan de verlangens en fantasieën van anderen te onderwerpen. Hier tussenin zit een audiovisuele kunstenaar als Christian Marclay die ‘… wil dat mensen geïnteresseerd zijn in de kunst en niet in mij’. Kunstenaars als Marclay voelen zich ongemakkelijk bij de commercialisering van de beeldende kunst. Uiteindelijk wordt in vakmanschap opgetekend hoe kunstenaars omgaan met publieke erkenning bij het maken en het op de markt brengen van beeldende-kunstwerken.

Geloofwaardigheid
De combinatie politiek, verwantschap en vakmanschap onderscheidt kunstenaars van niet-kunstenaars, ambachtslieden en ontwerpers, aldus Thornton. Toch geeft zij in de loop van het boek geen argumenten waarom dit vooral voor (beeldend) kunstenaars geldt en niet voor een heleboel andere professionals. Het blijft toch vooral bij het portretteren van kunstenaars, hun werk en leven, wat op zichzelf zeker ook lezenswaardig is. Echte analyses blijven achterwege. Zij introduceert in het begin van het boek bijvoorbeeld het even diffuse als ongrijpbare begrip ‘geloofwaardigheid’ waarmee anderen in de kunstwereld overtuigd moeten raken van het kunstenaarschap van de opgevoerde kunstenaars. Geloofwaardigheid is hier verwant aan kunstzinnige oprechtheid, waarin ook de omgang met de dreiging als commercieel weggezet te worden een plaats heeft, als ook het bewust omgaan met de juiste (en misplaatste) vormen van erkenning, dat wil zeggen erkenning door de juiste publieke partijen (en niet de ongewenste). En dat alles start volgens Thornton, geheel in lijn met Amerikaanse retoriek, met een geloof in eigen kunnen. Pas dan kunnen ook anderen overtuigd raken. De plaats van de begrippen geloofwaardigheid, het geloof in eigen kunnen, het overtuigen van anderen, zie ik niet systematisch terugkomen in het boek. Is een kunstenaar misschien vooral iemand die voor zichzelf en de juiste anderen overtuigend is in het oprecht omgaan met macht, de ander en het maken? Misschien.