Creativiteit in acht dagen. De ‘creatieve arbeider’ in een platte wereld (deel 1: dag 1-4)

In 2013 verscheen het Mondriaan-Fondsessay ‘Creativiteit en andere fundamentalismen’ van cultuursocioloog Pascal Gielen.1Zie voor een verkorte versie de bijdrage in Gielen (2013). Repressief Liberalisme. Opstellen over creatieve arbeid, politiek en kunst. Amsterdam: Valiz Hij legt de ontwikkeling van het begrip creativiteit uit in ‘acht dagen’. Voordat dag één begint, de dag waarin het hedendaagse begrip creativiteit wordt ‘geboren’, laat Gielen zien welke drie boeken zijn betoog bepaald hebben: ‘Eerst als tragedie, dan als klucht’ (2009) van Slavoj Žižek, ‘Je moet je leven veranderen’ (2009) van Peter Sloterdijk en ‘De barbaren’ (2008) van Alessandro Barrico. Žižek beschrijft de maatschappelijke context waarbinnen het begrip creativiteit zich ontwikkelt met als ijkpunten de tragedie van de aanslagen op de Twin Towers in 2001 en de klucht van de ineenstorting van de financiële markten tien jaar later. Sloterdijk laat zien dat creativiteit zich verhoudt tot verticaliteit (door oefening hogerop komen en boven iets/anderen uitstijgen). Barrico schetst een wereld die steeds horizontaler, vlakker, platter wordt en die zich afkeert van diepgang en expertise. De inleiding van het essay van Pascal Gielen is gedateerd op 8 mei 2012, het jaar waarin we nog middenin de economische crisis zaten (failliete banken, snel stijgende werkeloosheid, financiële crisis in Griekenland, spanningen in de EU over hoe met de crises om te gaan, etc.; NB: het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis in 2015 was nog relatief ver weg). Het essay gaat over creativiteit, zeker, maar ook vooral over hoe in de kunst en door kunstenaars (‘creatieven’) omgegaan wordt met de weinig opwekkende tijd aan het begin van het nieuwe millennium. In veel later werk pakt Gielen terug op thema’s uit dit essay, een belangrijke reden om het essay eens nader te bekijken. We kijken om te beginnen naar de eerste vier dagen. Dag 5 tot en met 8 komen aan bod in de volgende blog.

Dag één
De val van de muur, het wereldwijde terrorisme, de crash in de financiële sector vormen het decor van de wereld die lijdt aan een ‘chronische evenementalisering’. Vanaf 2010 draait de wereld door na een financiële crisis die zich voordoet als klucht. De klucht gaat over een virtuele wereld waarin ondoorzichtige constructies en algoritmes bepalend zijn. Een wereld waarop mensen geen grip meer hebben, die niet langer houdbaar lijkt maar waarin niemand beter weet dan maar op dezelfde manier doorgaan in de hoop op herstel. Een fictie waarin men niet meer gelooft, maar die de enige realiteit is. Hierbij is, aldus Gielen, creativiteit (‘verbeeldingskracht’, ‘authenticiteit’, ‘innovatie’) op een bepaalde manier nodig om de fictie draagbaar te maken. En wel creativiteit die zich ook bezighoudt met ‘neerhalen’ (zoals bij de Berlijnse muur, de Twin Towers, de financiële markten), die inspeelt op de angst voor verticaliteit, ‘ambitieuze hoogtes en onmeetbare dieptes’. De middelmaat, de grootste gemene deler is namelijk de culturele norm geworden. Ook in het culturele veld lijkt het niet meer te gaan om iets wat naar het beste oordeel werkelijk het mooiste of hoogste is, maar gaat het om het anticiperen op wat volgens de doorsnee mening de doorsnee mening wordt. We houden er rekening mee dat de wereld steeds vlakker wordt. Voor de zekerheid hebben we al een poll uitgeschreven, een online verkiezing waarbij iedereen kan stemmen op wie de leukste pitch heeft opgevoerd.

Dag twee
Dag twee is de dag van het mesoniveau, van de concrete actoren, volgend op de bovenstaande eerste dag van de macrowereld. Op deze tweede dag zien we dat instituties verbrokkelen die eens de wereld ‘overeind hielden’, ‘verticaliteit in stand hielden’. Zo vierden musea de actuele kunst tegen de achtergrond van voorgangers die hoog op hun voetstuk stonden en bood het kunstonderwijs een ladder waarop zij die ‘nog niet wisten’ leerden klimmen, navigerend aan de hand van een meester langs hoogte- en dieptepunten. Creativiteit werd gemeten langs de relatie met de culturele hiërarchie. Nu wordt het gemeten langs bezoekersaantallen, outputgegevens en ‘ander evidence based meetmateriaal’. Cijfers die alles onderling vergelijkbaar en dus uitruilbaar maken. De student, juist die op het creatieve vlak, moet brede competenties ontwikkelen en breed inzetbaar worden (diepgang in één discipline en ‘time to dig deep’ zijn uit). Het ‘school maken’ met gedurfde creativiteit wordt iets uit het verleden. De creatieve arbeider wordt een diplomatieke netwerker, geen hoogtewerker, iemand die er boven uitsteekt en op de ‘eeuwigheid mikt’, maar een sociaal (net)werker. Vandaar de populariteit onder beeldend kunstenaars van de rol van ‘curator’, iemand die zich bezig kan houden met het tonen en steeds minder met het maken.

Dag drie
Op deze dag komt ‘het project’ van de netwerker in de hedendaagse kunstwereld aan bod. Stabiliteit, vastigheid, collectiviteit en ook solidariteit komen in de creatieve werkomgeving niet meer voor. ‘Mensen stromen slechts tijdelijk samen en dobberen collectief ten dienste van de realisatie van een project’. Voor zolang er binnen zo’n project een gezamenlijk doel is, zijn er relaties tussen al deze ondernemende, onafhankelijke, zelfstandige en onderling wedijverende individuen. In de huidige netwerkwereld worden individuen, instituties (vakbonden, partijen, zelfs gezinnen) en steden tot doelgerichte organisaties waar solidariteit (voor elkaar opkomen, sociale zekerheid) en duurzaamheid (langdurige verbindingen, ook voorbij modes en trends) onderwerpen worden om je vrolijk over te maken. Alles is in orde als het project op korte termijn aantoonbaar distinctief is, opvalt, aandacht krijgt. Dit alles kan ‘vanuit neoliberaal oogpunt alleen maar (…) worden toegejuicht’. Juist projectarbeid maakt mensen afhankelijker van de netwerkomgeving. De tijdelijkheid van projecten maakt dat mensen alles geven, ook als er niet genoeg middelen zijn, om maar in beeld te zijn voor potentieel toekomstige projecten. De kunstenaar (‘creatieve arbeider’) hoeft voor zijn of haar werk te blijven staan zolang het project duurt en de omgeving het nodig vindt. Creativiteit is immers flexibel. Op naar het volgende.

Dag vier
Dag vier en er komt tegenwicht, zij het slechts op enkele ‘eilanden’, op de ‘creative commons’, de gemeenplaatsen waar culturele producten vrij beschikbaar worden gesteld en vrij te gebruiken zijn, liefst voor nieuwe creatieve arbeid, sociale interacties en economische transacties. Op deze eilanden wordt het heil gezocht in directe, democratische zelforganisatie. Toch worden ook zij bedreigd door soevereine machten die zich met de ‘commons’ inlaten vanuit het recht op private eigendom en de economische exploitatie hiervan. Juist met de ‘commons’ ontstaan meer regel- en wetgeving om ‘vrije inspiratiebronnen’ tegen exploitatie te beschermen, of, minder positief uitgelegd, om grote industrieën die over copyrights beschikken voor vrije concurrentie te behoeden. Het concept van de creatieve industrie wordt gemeengoed en dat concept refereert vooral aan het vermarkten en privatiseren van culturele producten en diensten. Cultuur als ‘gemeengoed’ verandert in cultuur als eigendom. Cultuur krijgt steun als het reproduceerbaar, langs de meetlat van het eigendomsrecht te leggen en dus verhandelbaar is.